Een half jaar geleden was ik op bezoek bij mijn broer in Zuid-Duitsland. Hij nodigde vrienden en familie uit om zijn 50e verjaardag te vieren in een gezellige sfeer. Hoewel hij in een regio woont met een ongelooflijk hoge dichtheid aan dorpsbrouwerijen – voor de viering had hij natuurlijk een feestzaal gehuurd (inclusief shuttle-taxi) en het Kellerbier was uiteraard geweldig – moet er altijd, wanneer ik op weg naar hem toe ben, een frame van Westmalle Dubbel in de kofferbak mee. Donker Belgisch abdijbier of zoals in het geval van Westmalle trappistenbier is enorm populair bij de smaakpapillen van mijn broer. Dit ondanks het feit dat hij in het bierparadijs van Duitsland (en West-Europa) woont. Tussen Ulm en Augsburg kent elk dorp zijn eigen bier en iedereen die ooit bij zo’n brouwerij is geweest, weet hoe goed en royaal er in de Gaststube gegeten kan worden en dat je zonder een halve liter gedronken te hebben de deur niet uit mag. Heerlijk. Maar toch: deze doos Westmalle Dubbel moet ‘standaard’ mee. Afijn, de een staat urenlang voor een klooster in de file, de ander krijgt het gerstenat van de monniken rechtstreeks aan huis bezorgd. Trappisten zijn van oudsher populair, niet alleen in de lage landen. Gelukkig is Westmalle makkelijk in de supermarkt verkrijgbaar.

Wist je dat de kloosters in de middeleeuwen binnen hun muren tot aan drie brouwerijen telden? Eén voor hun bewoners: de monniken en nonnen. Één voor gasten als bisschoppen, hertogen, pausen en één voor pelgrims. Ik las het onlangs in een van onze geschiedenisboeken van de middelbare school terwijl ik een van onze boekenkasten opruimde. Had ik als tiener op school maar meer aandacht hier aan besteed. Ik zou nog steeds twee keer per jaar op bedevaart gaan.

L. Krämer

Deze post is onderdeel van de column die elke maand op onze verenigingswebsite verschijnt. In de column vertellen leden van het bestuur over brouwervaringen, leuke bierweetjes, recepten, tips en wat meer zij.